De profeet Obadja

Obadiah

1Het gezicht van Obadja. Alzo zegt de Heere Heere van Edom: Wij hebben een gerucht gehoord van den Heere, en er is een gezant geschikt onder de heidenen: Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde.
 gezicht Zie Isa 1:1 .
,
 Obadja Te onderscheiden van dien Obadja, die bij Achabs tijd geleefd heeft. Zie 1Ki 18:3 , en onder vs.11.
,
 van Edom Of, tegen, tot.
,
 Wij hebben een gerucht gehoord Ik en andere profeten, mijne mededienaars. Hiervoor staat Jer 49:14 :Ik heb, enz., alwaar een gelijke profetie over Edom verhaald wordt, bijkans met dezelfde woorden. Zie de aantekening aldaar en wijders Eze 25:12 , enz. en Eze 35:2 , enz., en Amo 1:11-12 .
,
 hem ten strijde Idumea.
2Ziet, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, gij zijt zeer veracht. 3De trotsheid uws harten heeft u bedrogen; hij, die daar woont in de kloven der steenrotsen, in zijn hoge woning; die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten?
 De trotsheid uws harten Verg. Jer 49:16 .
,
 hij, Dat is, gij die, enz. gelijk Jer 49:16 , of, hen die daar, enz.
,
 in zijn hoge woning; Of, [zijnde] [te weten de voorzeide steenrotsen] zijn hoge woning, of, zitplaats. Hebr. de hoogte zijner woning.
,
 zegt Dat is, denkt, zich inbeeldt, gelijk Psa 10:6 , enz.
4Al verhieft gij u gelijk de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren, zo zal Ik u van daar nederstoten, spreekt de Heere.
 Al verhieft gij u gelijk de arend, Verg. Jer 49:16 ; Amo 9:2-4 .
5Zo er dieven, zo er nachtrovers tot u gekomen waren ( hoe zijt gij uitgeroeid!), zouden zij niet gestolen hebben zoveel hun genoeg ware? Zo er wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een nalezing hebben overgelaten?
 Zo er dieven, Verg. Jer 49:9 .
,
 zoveel hun genoeg ware? Hebr. hunne genoegzaamheid.
6Hoe zijn Ezau’s goederen nagespeurd, zijn verborgen schatten opgezocht!
  Ezau's goederen nagespeurd, Of, die van Ezau's, dat is, Ezau's nakomelingen, of Ezau's [plaatsen] doorgespreurd. Verg. Jer 49:10 .
,
 schatten opgezocht Of, verborgen [plaatsen]. Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier alzo gevonden en kan worden vergeleken met een ander, dat van dezelfden oorsprong komt; Psa 17:14 .
7Al uw bondgenoten hebben u tot aan de landpale uitgeleid; uw vredegenoten hebben u bedrogen, zij hebben u overmocht; die uw brood eten, zullen een gezwel onder u zetten, er is geen verstand in hem.
 bondgenoten Hebr. lieden, of mannen van uw verbond; alzo in het volgende: lieden van uwen vrede; dat is, met wie gij vrede hadt. Zie Psa 41:10 ; Isa 41:11-12 ; Jer 20:10 , en Jer 38:22 met de aantekening.
,
 uitgeleid; Bewijzende uwen gezanten grote eer, alsof zij het getrouwelijk met u meenden en uwe zaken wilden behartigen, maar zij hebben u [gelijk volgt] bedrogen; of, zij zijn met u opgetogen ten strijde, maar hebben u aan de landpale verlaten. Anders: hebben u uitgedreven, dat is, hel;pen uitstoten, zijnde van vrienden vijanden geworden.
,
 overmocht; Met hun bedriegelijke aanrading; verg. Jer 38:22 .
,
 die uw brood eten Verg. Psa 41:10 . Hebr. [uit het voorgaande] [lieden, of mannen] van uw brood; dat is, uwe gasten, uw gemeenzaamste vrienden.
,
 zullen Hier en in het volgende blijkt dat dit ene profetie is van het toekomende, hoewel in het voorgaande gesproken is in den verleden tijd, naar der profeten wijze, vermits de zekerheid der zaak.
,
 een gezwel onder u zetten, Gelijk schalken of vijanden heimelijk iets verbergen ter plaatse, waar iemand gewoon is te zitten, liggen, staan, gaan, of verkeren, omhem buiten zijn weten te kwetesen, verwonden en in het verdriet te brengen. Hierdoor kan men verstaan enig verraad, of bedriegelijke handelingen tot verwarring van hunnen staat. Anders aldus: Zij hebben uw brood [tot] een gezwel onder u gezet; dta is, uwe maaltijden, met welke gij hen ontvangen hebt, hebben zij tot uw verderf gekeerd.
,
 er is geen verstand in hem Te weten, in Edom. Anders: waarvan [gij] geen verstand [zult hebben]. En dienvolgens zult dij daarvan niet kunnen genezen worden, of daartegen voorzien, hoe kloek gij ook meent te wezen; uw verstand zal u te dien tijde benomen zijn, gelijk in het volgende vers gezegd wordt.
8Zal het niet te dien dage zijn, spreekt de Heere, dat Ik de wijzen uit Edom, en het verstand uit Ezau’s gebergte zal doen vergaan?
 wijzen uit Edom, Regenten of raadslieden. Verg. Jer 49:7 .
9Ook zullen uw helden, o Theman! versaagd zijn; opdat een ieder uit Ezau’s gebergte door den moord worde uitgeroeid.
 helden, Gelijk bij u alsdan geen verstand noch raad, alzo zal er ook geen moed zijn.
,
 Theman Zie Jer 40:7 .
,
  opdat een ieder uit Ezau's gebergte Want als de helden versagen, zo wordt alles verslagen en nedergehouwen, zonder tegenstand.
10Om het geweld, begaan aan uw broeder Jakob, zal schaamte u bedekken; en gij zult uitgeroeid worden in eeuwigheid.
 begaan aan uw broeder Jakob, Hebr. om, of vanwege het geweld van uwen broeder Jakob; dat is, hetwelk gij aan hem, [dat is, zijnen nakomelingen, uwen bloedverwanten] gepleegd hebt. Verg. de manier van spreken met Jer 2:2 ; Hab 2:8 , Hab 2:17 , en zie de aantekening aldaar, en wijders Psa 137:7 ; Eze 25:12 , en Eze 35:5 .
,
 bedekken; Verg. Job 8:22 met de aantekening.
11Ten dage als gij tegenover stondt, ten dage als de uitlanders zijn heir gevangen voerden, en de vreemden tot zijn poorten introkken, en over Jeruzalem het lot wierpen, waart gij ook als een van hen.
 stondt, Om uwe lust te scheppen in het aanschouwen van de ellende uwer broeders.
,
 de uitlander De Babyloniërs met hun krijgsvolk; waaruit men afnemen kan dat Obadja dit geprofeteerd heeft omtrent of na de inneming van Jeruzalem en de wegvoering van het volk naar Babel, ten tijde als Jeremia te Jeruzalem, òf onder de overgebleven Joden in Juda òf in Egypte, en Ezechiel in Babel, onder de gevangen Joden profeteerden.
,
 heir gevangen voerden, Of, vermogen, te weten van Jakob; verg. vs.13, 20.
,
 Jeruzalem het lot wierpen, Dat is, den buit en de gevangenschap. Zie Joe 3:3 .
,
 van hen Als een Chaldeër, vreemde en vijand.
12Toen zoudt gij niet gezien hebben op den dag uws broeders, den dag zijner vervreemding; noch u verblijd hebben over de kinderen van Juda, ten dage huns ondergangs; noch uw mond groot gemaakt hebben, ten dage der benauwdheid;
 gezien hebben Anders: Maar ziet niet, enz. en zo achtervolgens, te weten, met lust en vermaak. Alzo vs.13, zie ook Psa 22:18 . Alsof God zeide: Verlustig u dus niet over de ellende uwer broeders, wacht wat; de uwe, die veel zwaarder zal vallen, is voor de deur, gelijk volgt in vs.15; het is een verwijtende aanspraak en voorwerping van hun bedreven boosheid, die God zwaarlijk wilde straffen, maar zijn volk daarna genade bewijzen.
,
 dag uws broeders, De tijd zijner bezoeking, of straf, gelijk in het volgende verklaard wordt. Verg. Psa 37:13 .
,
 vervreemding; Waarin hij in de hand der vreemden is overgeleverd en uit zijn land in een vreemd land vervoerd, zodat God zelf zich als vreemd tegen hem hield.
,
 uw mond groot gemaakt hebben, Dat is, gij zoudt den mond zo wijd niet opengesperd en zo niet getrotst hebben met spijt en spot. Verg. Eze 35:12-13 ; Psa 22:14 , en Psa 35:26 met de aantekening aldaar.
13Noch ter poorte Mijns volks ingegaan zijn, ten dage huns verderfs; noch gezien hebben, ook gij, op zijn kwaad, ten dage zijns verderfs; noch uw handen uitgestrekt hebben aan zijn heir, ten dage zijns verderfs;
 gij, Wien het, als bloedverwant, niet betaamt te doen wat de vreemden en vijanden doen.
,
 kwaad, Dat is, ellende, kwaad der straf. Zie Gen 19:10 .
,
 aan zijn heir, Jakobs heir, of vermogen, gelijk vs.11. Zij hebben ongetwijfeld beide gedaan, slaande hunne handen aan hunne personen, gelijk volgt, en aan hunne goederen; verg. Gen 37:22 met de aantekening aldaar.
14Noch gestaan hebben op de wegscheiding, om zijn ontkomenen uit te roeien; noch zijn overgeblevenen overgeleverd hebben, ten dage der benauwdheid.
 wegscheiding, Anders: verscheuring, doorbreking, te weten, der stad, om te beletten dat er niemand ontkwam.
,
 ontkomenen uit te roeien; Om den Joden, die door den een of anderen weg voor den vijand zochten te vluchten, of al ontkomen waren, den weg te onderscheppen, of den pas te stoppen en hen te vermoorden.
,
 overgeblevenen Die de vijand mag hebben overgezien, of overgelaten, en dien gij het leven niet gunt.
,
 overgeleverd hebben, In de hand van den vijand.
15Want de dag des Heeren is nabij, over al de heidenen; gelijk als gij gedaan hebt, zal u gedaan worden; uw vergelding zal op uw hoofd wederkeren.
 dag des HEEREN is nabij, Dat is, de bestemder tijd hunner straf. Zie Joe 1:15 ; Psa 37:13 met de aantekening aldaar.
,
 vergelding Zie van het Hebr. woord 2Ch 20:11 ; Psa 13:6 ; alzo Jdg 9:16 , enz.
16Want gelijk gijlieden gedronken hebt op den berg Mijner heiligheid, zo zullen al de heidenen geduriglijk drinken; ja, zij zullen drinken en inzwelgen, en zullen zijn als of zij er niet geweest waren.
 gijlieden Gij Joden, zijnde mijn volk en kerk.
,
 gedronken hebt Uit den beker mijns toorn zal op hen rusten en blijven liggen.
,
 berg Mijner heiligheid, Zion, afbeeldende Gods kerk. Zie Psa 2:6 .
,
 geduriglijk drinken; Zonder ophouden, mijn toorn zal op hen rusten en blijven liggen.
,
 inzwelgen, Het ganse grondsop. Zie Psa 75:9 .
,
 alsof zij er niet geweest waren Zij zullen zo drinken, dat zij door mijnen toorn en plagen gans vernield worden. Maar bij mijne kerk zal Ik doen als volgt. Sommigen verstaan dit vers als alzo: Gelijk gij [Edomieten] van vreugde gedronken hebt over mijn heilige berg, als die verwoest werd, alzo zullen de heidenen weder over u drinken, ja u inzwelgen en verslinden, dat het zal zijn alsof er nooit een Edomiet geweest ware.
17Maar op den berg Sions zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten.
 ontkoming zijn, De verstoring van mijn volk zal niet algemeen zij, maar Ik zal mijn uitverkoren overblijfsel behouden, en mijn kerk daaruit herstellen en heiligen, enz. onder de Messias.
,
 hij zal een heiligheid zijn; De berg, dat is, die daarop wonen, Psa 15:1 . Te weten, de kerk zal zeer heilig zijn. Zie Eze 43:12 ; Joe 3:17 met de aantekening aldaar.
,
 die van het huis Jakobs Hebr. het huis van Jokob zullen, enz.
,
 hun erfgoederen erfelijk bezitten Te weten, hunne eigene, die hun van God in den Messias beloofd zijn, den zegen van het verbond, waartoe mede behoort de bezitting hunner vijanden, der voorzeide volken. Zie Amo 9:12 met de aantekening aldaar.
18En Jakobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, en Ezau’s huis tot een stoppel; en zij zullen tegen hen ontbranden, en zullen ze verteren, zodat Ezau’s huis geen overgeblevene zal hebben; want de Heere heeft het gesproken.
 Jakobs huis zal een vuur zijn, De kerk zal, door de kracht van haar Hoofd Jezus Christus, al hare vijanden, door de Edomieten afgebeeld, verteren. Verg. de manier van spreken met Jdg 9:15 , Jdg 9:20 ; Isa 29:6 .
,
 zij zullen Die van het huis van Jakob en JoZEf.
,
 hen ontbranden, De Edomieten. Verg. Psa 7:14 , en Psa 10:2 .
19En die van het zuiden zullen Ezau’s gebergte, en die van de laagte zullen de Filistijnen erfelijk bezitten; ja, zij zullen het veld van Efraïm en het veld van Samaria erfelijk bezitten; en Benjamin Gilead.
 die van het zuiden Hebr. het zuiden zullen, enz. Juda strekte zich in het zuiden van Kanaän tot aan het gebergte van Ezau. De Joden, die in de laagte woonden, grensden aan het land der Filistijnen, gelegen westwaarts langs de Middelandse zee. Anders aldus: en zij zullen erfelijk bezitten het zuiden [namelijk] het gebergte van Ezau, en de laagte [namelijk] de Filistijnen, enz. Verg. Deu 1:7 ; Jos 10:40 ; Jdg 1:9 ; 2Ch 28:18 . Het is ene profetie [naar de stijl en staat van het Oude Testament] van de uitbreiding van het Evangelie van Christus onder de vijandelijke heidenen. Verg. Amo 9:12 ; Zep 2:7 , Zep 2:9 , enz. met de aantekening aldaar.
,
  veld van Efraïm Dat is, land, gelijk Hos 12:13 . Dat is, de voornaamste der tien stammen, welke Efraïm was, een verleider van de rest en Samaria de hoofdstad daarvan.
,
 Gilead Versta, zal Gilead bezitten, gelegen over de Jordaan, toebehorende Ruben, den halven stam van Manasse en Gad.
20En de gevankelijk weggevoerden van dit heir der kinderen Israëls, hetgeen der Kanaänieten was, tot Zarfath toe; en de gevankelijk weggevoerden van Jeruzalem, hetgeen in Sefarad is, zij zullen de steden van het zuiden erfelijk bezitten.
 gevankelijk weggevoerden Hebr. gevankelijke wegvoering, vervoering, ballingschap, gelijk dikwijls. Alzo in het volgende; dat is, dit weggevoerde heir.
,
  heir der kinderen Israëls, Gelijk boven vs.11, 13.
,
 hetgeen Versta, zullen erfelijk bezitten hetgeen, enz.
,
  Kanaänieten was, Der afgodische en vijandelijke volken.
,
 Zarfath toe; Zie 1Ki 17:9 .
,
 hetgeen Versta, zullen bezitten, hetgeen enz. Anders: die in Sefarad [zijn] zullen de steden, enz.
,
  Sefárad is, Wat door Sefarad te verstaan is, daarvan is verscheiden gevoelen, enz.
21En er zullen heilanden op den berg Sions opkomen, om Ezau’s gebergte te richten; en het koninkrijk zal des Heeren zijn.
 heilanden op den berg Sions opkomen, Die enige, grote en volkomen Heiland, Verlosser en Zaligmaker der ker, Jezus Christus, die daarvan den naam Jezus draagt, afgebeeld door Jozua en de andere helden, de richters die God zijn volk gaf. Zie Mat 1:21 ; Jdg 2:16 , en Heb 4:8 . Alzo wordt het veelvoudig getal somtijds genomen voor iets groots en bijzonders. Zie Job 40:10 ; Pro 1:20 ; Psa 73:22 , met de aantekening aldaar, enz. Ondertussen is het waar dat deze Heiland zijne dienstknechten gebruikt om zijn heil den mensen te verkondigen tot hunne behoudenis, waarvan hun dan, als bedienaars des heils en instrumenten van den Heilige Geest, wordt toegeschreven dat zij de mensen behouden. Zie 1Ti 4:16 ; Jam 5:20 , en verg. Jer 1:10 ; Eze 3:18 ; gelijk deze Heiland zijn volk ook dikwijls lichamelijke helden, heilanden en verlossers geeft, die hen uit nood en verdrukking der tirannen verlossen. Verg. Mic 5:4 .
,
 richten; De vijanden der kerk naar hunne verdiensten te straffen, en Gods volk uit hunne hand te verlossen, gelijk de richters van het Oude Testamentlichamelijk deden. Zie Gen 15:14 ; Jdg 2:16 , en versta wijders het geestelijk bestraffen en overtuigen der wereld, enz.; zie Joh 16:8 , enz.
,
 des HEEREN zijn Of, den HEERE toebehoren, de HEERE zal het koninkrijk hebben; dat is, Hij zal Koning en Regeerder zijn, te weten, de Heere Christus, die van zijnen Vader tot een eeuwigen Koning zijner kerk en der ganse wereld gesteld is; Psa 2:6 , Psa 2:8 ; Luk 1:33 , enz.
Copyright information for DutSVVA